Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schrij·ving
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afschrijving afschrijvingen
verkleinwoord afschrijvinkje afschrijvinkjes

Zelfstandig naamwoord

de afschrijvingv

  1. (economie) een jaarlijks afgeboekt bedrag op een begroting om in rekening te brengen dat sommige goederen een beperkte levensduur bezitten
    • De afschrijving daarvan is over vijf jaar gespreid. 
  2. (financieel) een mededeling dat een bedrag op een rekening verrekend is
    • Ik heb daar nog geen afschrijving gezien. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen