• af·pa·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord afpaling afpalingen
verkleinwoord

de afpalingv

  1. (juridisch) (politiek) grens
     Ron Brouwer, medewerker van Stichting Het Zeeuwse Landschap, vertelt dat de eendenkooi eigenlijk het hele jaar door een rustgebied is op het toch al rustige eiland Sint Philipsland. Bij de eendenkooi staat een bordje waarop het recht van afpaling staat aangegeven. „Deze kooi heeft een recht van afpaling van 625 meter, gerekend uit het midden van de kooi”, aldus Brouwer.[2]
     Verder bevat het decreet regels over de realisatie van gemeentewegen, de afpaling en het beheer ervan, de verjaring en de voorwaarden voor een vergoeding voor waardevermindering of waardevermeerdering van de gronden waarop de gemeenteweg gesitueerd is.[3]
60 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Wim van Egdom
    “Stil en geheimzinnig” (24-02-2003), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    jvh
    “Nieuw op 1 september: opslag voor half miljoen Vlamingen en hogere banktarieven” (27/08/2019), De Standaard
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be