• af·knel·len

afknellen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afknellen
knelde af
afgekneld
zwak -d volledig
  1. door omvatting zorgen dat de doorgang van iets wordt belemmerd
    • Op internet staan meerdere video's van kinderen die elkaars keel korte tijd dichtknijpen voor een korte roes: op het net bekend als 'the good boys high'. Een stap verder gaat het afknellen met een ceintuur, iets dat Tim heeft gedaan.[2] 
    • Marianna vertelt wat er anders is aan lingerie en badkleding voor vrouwen met borstkanker: „De schouderbandjes zijn breder. Als je lymfeklieren mist kan een strak schouderbandje je schouders afknellen en zo de bloedtoevoer verminderen, dat wil je niet.[3] 
    • Onderzoek begin dit jaar wees uit dat een ligament (band van weefsel dat twee of meer botten, stukken kraakbeen of andere elementen met elkaar verbindt) in zijn slagader naar zijn maag en dunne darm stak en deze afknelde.[4] 
97 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 15 jun. 2017
  3. de Telegraaf DAPHNE VAN ROSSUM 04 jan. 2016
  4. Tubantia 12-APRIL-2013
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be