afkapen
- af·ka·pen
- samenstelling van af bw en kapen ww
afkapen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afkapen |
kaapte af |
afgekaapt |
zwak -t | volledig |
- iemand iets met list, bedrog of geweld afhandig maken
- pikken, afjatten, ontfutselen, gappen, ontvreemden, stelen, gappen, toe-eigenen, afstelen, ontstelen, afdieven
- Het woord 'afkapen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkapen" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be