IPA: /ɑtfiˈzerə(n)/

  • ad·vi·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
adviseren
adviseerde
geadviseerd
zwak -d volledig

adviseren

  1. ditransitief raad geven aan
    • Hij adviseerde hem al de aandelen te verkopen. 
    • Zijn vrienden weten dat er nu een schoffering op handen is van alle humorloze betweters. ‘Twintig jaar geleden adviseerde de dokter me om te stoppen met drinken. ‘Oké’, zei ik. ‘Daar stem ik mee in. Maar dan blijf ik wel roken.’ [5] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]