adreskaart
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: adreskaart (hulp, bestand)
Woordafbreking
- adres·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adreskaart | adreskaarten |
verkleinwoord | adreskaartje | adreskaartjes |
Zelfstandig naamwoord
- kaartje waarop de naam, adres, telefoonnummer en emailadres van iemand staan vermeld
- ▸ Na de koffie met gebak kleurt het strand voor Club Nautique rood en wit van de ballonnen. Om kwart voor twaalf laten de senioren ze de lucht in gaan. Er zit een adreskaart aan met het vriendelijke verzoek aan de vinder een kaartje naar de afzender te sturen. Sommige ballonnen komen niet hoog genoeg en belanden al snel in de golven, de rest waait weg naar een onbekende bestemming.[2]
Synoniemen
Vertalingen
1. kaartje waarop de naam, adres, telefoonnummer en emailadres van iemand staan vermeld
Gangbaarheid
- Het woord adreskaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Michiel Bakker“Ouderenfonds: aandacht voor eenzaamheid in de zomer” (22 juli 2011), Reformatorisch Dagblad