• ad·mi·nis·tra·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord administrateur administrateurs
administrateuren
verkleinwoord administrateurtje administrateurtjes

de administrateurm

  1. (beroep) iemand die de administratie bijhoudt
    • Hij is al jaren administrateur van dat bedrijf. 
  2. (beroep) iemand die namens de eigenaar een onderneming o.i.d. beheert
    • Peter is sinds kort administrateur van Microsoft Nederland. 
  3. een ambtenaar op departementen van algemeen bestuur
97 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]