Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterstuk achterstukken
verkleinwoord achterstukje achterstukjes

Zelfstandig naamwoord

achterstuk o [1]

  1. het achterste gedeelte van een groter geheel
     Het containerschip Rena, dat voor de kust van Nieuw-Zeeland op een rif is gelopen, is in tweeën gebroken. Het voorstuk zit nog vast op het rif, het achterstuk is zo'n 30 meter weggedreven.[2]
     Als basis voor de schuilplaatsen gebruikte Wernink rioolbuizen, die het bedrijf voor die tijd al produceerde. Alleen de entree en het achterstuk met ventilatieopening moesten worden ontwikkeld.[3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Het containerschip Rena is in tweeën gebroken” (08-01-2012), NOS
  3.   Weblink bron “Schuilplaats uit Tweede Wereldoorlog gevonden in Leidse tuin” (05-05-2021), NOS