[1] voorstuk van trein kapot na treinbotsing
  • voor·stuk
enkelvoud meervoud
naamwoord voorstuk voorstukken
verkleinwoord voorstukje voorstukjes

het voorstuko

  1. het voorste gedeelte van een groter geheel
    • Hij had wel meer werk van Halmans gezien.. Iets met een wasbak, een stofzuiger in de gedaante van een flat op schaal. Van dit object – gezien op Art Rotterdam, begin februari – was hem vooral de sculpturale kwaliteit opgevallen. De verhoudingen, het ritme; het geheel klopt, oogt zelfs natuurlijk. Een voorstuk, een middengedeelte, een afsluiting. Een klassiek beeldhouwwerk, in feite.[2] 
  2. het eerste gedeelte van een serie
    • Vorige week werd eindelijk een voorstukje onthuld van het langverwachte zevende seizoen van de succesvolle serie, op HBO. Ook Carice van Houten en Michiel Huisman spelen een rol in de bekroonde serie.[3] 
    • In het voorstukje van de Amerikaanse show vraagt hij Bar om een herhaling van de commercial, waarop de elegante blondine aanvankelijk instemt. Als Leno met gesloten ogen en wacht op de zoen doet Refaeli een stap achteruit om plaats te maken voor nerd Heiman, die de presentator trakteert op een flinke pakkerd.[4] 
98 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Rob Gollin Beeld Joost van den Broek 5 maart 2009,
  3. de Telegraaf 01 dec. 2016
  4. de Telegraaf KEN KLAVER 07 feb. 2013
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be