Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·op·ra·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
achteropraken
raakte achterop
achteropgeraakt
zwak -t volledig

achteropraken [1]

  1. op een achterstand geraken t.o.v. van iets of iemand
    • “Ik ben de eerste die zou willen dat niemand kernwapens meer heeft, maar we zullen nooit achter raken op andere landen, ook niet als het een bevriend land is. We zullen nooit achteropraken wat betreft nucleaire macht."[2] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen