achterdijk
Niet te verwarren met: Achterdijk |
- Geluid: achterdijk (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑxtərˌdɛik / (3 lettergrepen)
- ach·ter·dijk
- van Middelnederlands achterdijc, op te vatten als samenstelling van achter bw en dijk zn [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterdijk | achterdijken |
verkleinwoord |
de achterdijk m
- (waterbeheer) tweede waterkering als extra bescherming tegen overstroming wanneer een dichter bij het open water gelegen evenwijdig lopende waterkering doorbroken of overstroomd raakt
- ▸ Het systeem van dijkaanleg bestond uit het verhogen c.q. versterken van de langs de rivier gelegen oeverwalgronden en de aanleg van dwarsdijken (sytwenden) haaks op de oeverwal of rivierdijk en van achterdijken (beringen) die tezamen het water uit de kommen moesten weren.[3]
- ▸ ⧖ Bij inpoldering van een vóórliggend schor werden de bedijkers door den Soeverein gemachtigd den thans nutteloozen achterdijk in bezit te nemen en te slechten.[4]
- Het woord 'achterdijk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ achterdijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron A.G. Schulte“Het Rijk van Nijmegen. Oostelijk gedeelte en de Duffelt.” (1983), Staatsuitgeverij, Den Haag / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist, ISBN 90 12 04267 4, p. 4
- ↑ Weblink bron R.P.J. Tutein NoltheniusWorstelend Zeeland. in: De Gids., jrg. 63 deel 2 (1899), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 8 n. 1