• aan·voe·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvoering aanvoeringen
verkleinwoord - -

de aanvoeringv

  1. onder ~ van: terwijl ... aanvoert
     De vloot, onder aanvoering van lord Howard van Effingham, bijgestaan door Drake, Hawkins en Frobisher, allen ervaren zeelieden met grote moed en vindingrijkheid, verzamelde zich te Plymouth, waar de aanval werd verwacht.[1]
  1. Victoria Holt
    “In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885