• aan·stich·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanstichten
stichtte aan
aangesticht
zwak -t volledig

aanstichten

  1. overgankelijk veroorzaken
    • Hij wordt beschuldigd van het aanstichten van rellen. 
    • De verdachte heeft bekend de brand te hebben aangesticht. 
     Aanstichten tot werkweigering.[1]
96 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be