Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·stich·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanstichten
stichtte aan
aangesticht
zwak -t volledig

Werkwoord

aanstichten

  1. overgankelijk veroorzaken
    • Hij wordt beschuldigd van het aanstichten van rellen. 
    • De verdachte heeft bekend de brand te hebben aangesticht. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be