• aan·stich·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord aanstichter aanstichters
verkleinwoord aanstichtertje aanstichtertjes

de aanstichterm

  1. Iemand die iets kwaads veroorzaakt
    • Hij is de aanstichter van de ruzie. 
     Een rechercheur die het kwaad niet bestrijdt - en de aanstichters ervan - hoe zou dat overkomen? Maar misschien was hij gewoon oud.[1]
     Het was heel goed mogelijk dat het hele verhaal Gombrowski prima uitkwam, maar de aanstichter was hij niet.[2]
99 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]
  1. Håkan Nesser
    “Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
  2. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be