• aan·stich·ters

de aanstichtersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanstichter
     Een rechercheur die het kwaad niet bestrijdt - en de aanstichters ervan - hoe zou dat overkomen? Maar misschien was hij gewoon oud.[1]


  1. Håkan Nesser
    “Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624