Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·raak·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aanraakbaar aanraakbaarder aanraakbaarst
verbogen aanraakbare aanraakbaardere aanraakbaarste
partitief aanraakbaars aanraakbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

aanraakbaar

  1. stoffelijk, concreet
    •  
  2. toegankelijk, te betasten
    • Wielerkampioenen waren veelal jongens uit boerengezinnen, herkenbaar en aanraakbaar' voor het volk. Zij waren het bewijs dat iedereen beloond kon worden voor zijn inspanningen. [1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Peter Vandermeersch NRC 3 april 2016