• aan·ge·kleed
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aangekleed aangekleder aangekleedst
verbogen aangeklede aangekledere aangekleedste
partitief aangekleeds aangekleders -

aangekleed

  1. met kleren aan
  • een aangeklede boterham: een boterham met veel beleg
  • een aangeklede borrel: een borrelfeestje met hapjes
  • aangekleed gaat uit! : over iemand die zich overdreven mooi heeft gemaakt
vervoeging van: aankleden…
verbogen vorm: aangeklede

aangekleed

  1. voltooid deelwoord van aankleden