aanbinden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·bin·den
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan vz en binden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanbinden |
bond aan |
aangebonden |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
aanbinden
- overgankelijk met bijvoorbeeld een koord, riem of touw bevestigen
- Voordat we gaan rijden moeten we de spullen in de laadruimte nog aanbinden.
- beginnen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- de kat de bel aanbinden
- Kort aangebonden zijn
Stoett-10 [1]
- Waar het paard aangebonden is, moet het vreten
men moet zich naar de omstandigheden schikken
Spreekwoorden
- de strijd aanbinden: de strijd beginnen
Vertalingen
1. met een koord, riem of touw bevestigen
Gangbaarheid
- Het woord aanbinden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanbinden" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be