• Wei·geischt
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Weigeischt der Weigeischt - - - - - -
datief me Weigeischt em Weigeischt - - - - - -
accusatief en Weigeischt der Weigeischt - - - - - -

Weigeischt, m, geen meervoud