• Vi·king·schip
enkelvoud meervoud
naamwoord Vikingschip Vikingschepen
verkleinwoord - -

het Vikingschipo

  1. (scheepvaart) (geschiedenis) zeewaardig vaartuig met weinig diepgang, geschikt voor roeien en zeilen, zoals de Noormannen gebruikten
     Van der Tuuk gaat ook diep in op de beroemde Vikingschepen, waarvan er twee types zijn. De ene is het drakenschip: geroeide ranke ‘langschepen’, geschikt voor oorlog maar ongeschikt voor hoge zee. De andere is de ‘knarr’: een zwaar en hoog vrachtschip waarmee vooral gezeild werd.[1]
     We gaan duizend jaar terug in de tijd en maken, met Rode Orm, een wervelende tocht per Vikingschip tot diep in de Middellandse Zee.[2]

Vikingschip o (figuurlijk) (sport) overdekt ijsstadion in Hamar (Noorwegen)

  1.  Het is zaterdag, eind van de middag, in het Vikingschip als De Wit (37) onderweg naar de uitgang nog even blijft praten, een trainingselastiek over zijn linkerschouder.[3]
  1.   Weblink bron
    Hendrik Spiering
    “En daar is Ubbi de Fries, met zijn gevreesde Schelde-Vikingen!” (20 februari 2016) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Kester Freriks
    “Het verleden vlamt altijd weer op” (6 juni 2014) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Frank Huiskamp
    “Zelfde strijd, met ’n ander poppetje” (5 maart 2017) op nrc.nl