En Schtor
Een winkel
  • Schtor
  • Afkomstig van het Engelse zelfstandige werkwoord store
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schtor der Schtor
datief me Schtor em Schtor
accusatief en Schtor der Schtor

Schtor, m

  1. (economie) gsm-shop, telefoonwinkel
    «Letschte Woch bin ich zu meinre Verizon Schtor gange.»
    Vorige week ging ik naar mijn Verizon gsm-shop.