Nubiër
- Nu·bi·er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Nubiër | Nubiërs |
verkleinwoord | - | - |
de Nubiër m
- (demoniem) oorspronkelijke inwoner van het gebied in Egypte ten zuiden van Aswan
- ▸ Hier leven Nubiërs en Arabieren, moslims en christenen, vrouwen en mannen in een harmonie samen die Noord-Egypte vreemd is.[2]
- (demoniem)(geschiedenis) inwoner van het oude Nubië, aanduiding voor het gebied langs de Nijl tussen Khartoem en Aswan, soms ook gebruikt voor heel Sub-Saharaans Afrika
- ▸ Zestig jaar, tot de Assyriërs hen in 666 voor Christus verdreven, zaten de Nubiërs als zwarte koningen op de troon van een verenigd Egypte en Nubië.[3]
- ▸ Maar dat ook bij leven een Nubiër een immens gezag wist uit te stralen, onthult het zwart-stenen 43 centimeter hoge beeld van een hyperatletische, beeldschone Amon-priester, die onoverwinnelijk op de toeschouwer lijkt af te lopen.[4]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord 'Nubiër' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Weblink bron Monique Samuel“De Mac als stamkroeg voor jonge vrouwen” (21 augustus 2012) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Theo Toebosch“In Nubië waren de piramides spitser” (24 januari 2019) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Marianne Vermeijden“Een sprong in glas; Tentoonstelling over Nubiërs in de Nieuwe Kerk” (3 oktober 1997) op nrc.nl