Kusiet
- Ku·siet
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Kusiet | Kusieten |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) inwoner van het land bij de Nijl ten zuiden van Egypte; in vertalingen ook: Nubiër, Ethiopiër (22×: 2 Sam. 18:21 +, Jer. 13:23 +, Am. 9:7, Sef. 2:12, Dan. 11:43, 2 Kron. 12:3, +)
- (Jiddisch-Hebreeuws) vader van Selemja (Jer. 36:14)
- (Jiddisch-Hebreeuws) zoon van Gedalja-2, vader van de profeet Sefanja-2 (Sef. 1:1)
- Hebreeuws (transcriptieversie): Koesjiet
- Het woord 'Kusiet' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.