Italisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- Ita·lisch
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Italisch | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het Italisch o
- (taal) familie van een groep van Indo-Europese talen die in het eerste millennium v.Chr. op het Apennijns Schiereiland werden gesproken
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | Italisch | Italischer | |
verbogen | Italische | Italischere | |
partitief | Italisch | Italischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
Italisch
- van, betrekking hebbend op het Italisch schiereiland en zijn inwoners, vóór de eenwording van Italië
Gangbaarheid
- Het woord Italisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.