• In·diër, In·di·er
enkelvoud meervoud
naamwoord Indiër Indiërs
verkleinwoord Indiërtje Indiërtjes

de Indiërm

  1. (demoniem) inwoner van India, of iemand afkomstig uit India
    • Als de sterren spreken, zwijgen de Indiërs. Zonder aarzelen annuleren ze een huwelijk, een vliegreis, een grote investering of een belangrijk politiek besluit, wanneer een astroloog hun vertelt dat de voortekenen ongunstig zijn. Een verstandige Indiër tart het noodlot nu eenmaal niet. [2]
  • De Europeanen die rond 1500 naar Amerika zeilden dachten aanvankelijk dat ze India hadden bereikt. Indiaan is daarom wel afgeleid van "India", maar het heeft de betekenis "oorspronkelijke bewoner van Amerika".