Germaan
- Ger·maan
- van Latijn Germanus[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Germaan | Germanen |
verkleinwoord | Germaantje | Germaantjes |
de Germaan m
- elk van de leden van de volksstammen die rond het begin van onze jaartelling tussen Noordzee, Schelde, Maas, Rijn, Donau en Weichsel woonden
- elk van de nakomelingen uit de stammen die een Germaanse taal spreken (de belangrijkste Germaanse talen zijn het Nederlands, Duits, Engels, Fries, Noors, Deens, Zweeds en IJslands)
- (schertsend) Duitser
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord Germaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.