• Gei·ger
  • Afleiding van het Duitse werkwoord geigen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
nominatief der Geiger die Geiger
genitief des Geigers der Geiger
datief dem Geiger den Geigern
accusatief den Geiger die Geiger

Geiger, m

  1. (beroep), (muziek) violist (mannelijke vorm)
    «Ein 65-jähriger Geiger vom Bolschoi-Theater in Moskau ist ums Leben gekommen, nachdem er zuvor in den Orchestergraben gefallen war.»
    Een 65-jarige violist van het Bolsjoi-theater in Moskou is om het leven gekomen nadat hij eerder een val in de orkestbak had gemaakt.
  • erster Geiger (Konzertmeister)
eerste violist (concertmeester)