• Deen·se
  • Afgeleid van Deen met het achtervoegsel -se
enkelvoud meervoud
naamwoord Deense Deensen
verkleinwoord - -

de Deensev

  1. (demoniem) een vrouw uit Denemarken

Deense

  1. verbogen vorm van de stellende trap van Deens
     Denemarken ook nauwelijks, in de pers hadden ze het uitgebreid gehad over de gemoedelijke verhouding tussen de Deense bevolking en de Duitse gasten. De koning en de regering van Denemarken zaten nog op hun plaats en de samenwerking leek uitstekend te functioneren binnen de Germaanse verbroedering.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142