Darius
- Da·ri·us
- van Latijn Darius
- [2] vernederlandst van Hebreeuws דָּרְיָוֶשׁ en (Darjavesj) uit de Bijbel [1]
- [3] verwijzing naar Darius de Grote [2]
enkelvoud | |
---|---|
nominatief | Darius |
genitief | Darius' |
Darius m
- (geschiedenis) naam van verschillende Perzische vorsten
Na Darius de Grote werd de naam gebruikt voor verschillende van zijn nazaten, soms ook als die eigenlijk een andere naam hadden. - (religie) naam voor Perzische of Medische vorsten in de Bijbel, waarbij soms niet duidelijk is met welke historische vorsten zij geïdentificeerd kunnen worden
- Darius de Grote, geeft toestemming tot herbouw van de tempel (16x: Hag. 1:1 +, Zach. 1:1 +, Ezra 4:5 +);
- nazaat van Darius de Grote (Neh. 12:22);
- koning uit de Meden, werpt Daniël-2 in een leeuwenkuil (8x: Dan. 6:1 +)
- (mannelijke naam) jongensnaam
- Darjavesj (uitspraakvariant)
- Het woord 'Darius' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ verklaring: Darius in de Nederlandse Voornamenbank van het Meertens Instituut op de website van de KNAW
- IPA: /daˈriː.us/
- via Oudgrieks Δᾱρεῖος (Dáreios) van Oudperzisch 𐎭𐎠𐎼𐎹𐎢𐏁 (dārayauš) een verkorting van 𐎭𐎠𐎼𐎹𐎺𐎢𐏁 (dārayava(h)uš) "het goede stevig vasthoudend"
Darius m
- (geschiedenis) Darius, naam van verschillende Perzische vorsten