• Dar·ja·vesj
  enkelvoud
nominatief   Darjavesj  
genitief   Darjavesj'  

Darjavesj m

  1. (religie) Darius, naam voor Perzische of Medische vorsten in de Bijbel, waarbij soms niet duidelijk is met welke historische vorsten zij geïdentificeerd kunnen worden
    1. Darius de Grote, geeft toestemming tot herbouw van de tempel (16x: Hag. 1:1 +, Zach. 1:1 +, Ezra 4:5 +);
    2. nazaat van Darius de Grote (Neh. 12:22);
    3. koning uit de Meden, werpt Daniël-2 in een leeuwenkuil (8x: Dan. 6:1 +)