• IPA: /ˈantʀaːk/
  • An·trag

Antrag m

  1. aanvraag, verzoek, verzoekschrift, vordering (vaak min of meer officieel).
    «Reichen Sie uns bitte einen schriftlichen Antrag ein!»
    Dient u alstublieft een schriftelijke aanvraag in!
    «Dem Antrag wurde (nicht) stattgegeben.»
    Dit verzoek werd (niet) ingewilligd.
    «Sie sollten einen Antrag auf Beihilfe stellen.»
    U zou een verzoek tot steun moeten indienen.
    «Dafür genügt ein formloser Antrag
    Een eenvoudige aanvraag is voldoende.
  2. aanvraagformulier
    «Besorgen Sie sich am Schalter einen Antrag
    Haalt u bij het loket een aanvraagformulier!
  3. een ter stemming of afstemming ingediend ontwerp; voorstel
    «Der Antrag wurde im Parlament eingebracht.»
    Het voorstel werd bij het parlement ingediend.
    «Die Parlamentarier berieten über den Antrag und stimmten in einer zweiten Sitzung über diesen ab.»
    De parlementariërs overlegden over het voorstel en stemden er in tweede lezing over.
  4. aanzoek
    «Er machte seiner langjährigen Freundin einen Antrag
    Hij deed zijn jarenlange vriendin een aanzoek.