Amsel

  1. (zangvogels) Turdus merula   merel


  • Am·sel
  • [1] Komt van het Middelhoogduitse amsel, dat weer van het Oudhoogduitse ams(a)la stamt. De herkomst van dit Oudhoogduitse woord is niet bekend. Etymologische verwantschap bestaat met het Engelse ouzel.

Amsel v

  1. (zangvogels) Turdus merula   merel
    «Die weibliche Amsel baut dreimal im Jahr ein Nest.»
    De vrouwelijke merel bouwt driemaal per jaar een nest.