-tus

  1. vormt bijvoeglijke naamwoorden van naamwoorden en betekent "voorzien van, -vol".
    «honor, honos → honestus»
    eer → geëerd, eervol, fatsoenlijk
  2. m als genus passivum perfectum van werkwoorden en betekent "zijnde ge--d, zijnde ge--en, -ing".
    «ădvĕnīre → ădventus»
    aankomen → aangekomen zijnde, aankomst
    «ădīre → ădĭtus»
    gaan naar → nadering, toegang, ingang

Ad 1

Ad 2


  • (ad 2, zelfstandig) -ium