zwavelig
- zwa·ve·lig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zwavelig | zwaveliger | zwaveligst |
verbogen | zwavelige | zwaveligere | zwaveligste |
partitief | zwaveligs | zwaveligers | - |
zwavelig [1]
- op zwavel gelijkend, zwavelachtig
- Het woord zwavelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwavelig" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be