• zout·zak
enkelvoud meervoud
naamwoord zoutzak zoutzakken
verkleinwoord zoutzakje zoutzakjes

de zoutzakm

  1. een vormeloze zak met zout
  2. een futloos persoon zonder wilskracht
    • Ze mogen zich wel even vervelen, want uit onderzoek blijkt dat dit goed is voor kinderen. Dus als ze weer eens als zoutzakken ondersteboven op de bank hangen en met een zeurderige stem ïk verveel me"roepen, dan beaam je dat gewoon met een begripvolle tekst als "ja, wat naar toch hè?"En daarna zorg je dat je weg bent.[2] 
    • Ën dan die manieren van die kinderen", gaat hij nog even door. "Zitten ze als een soort zoutzakken op de bank. Met z’n allen zijn we bezig het eten klaar te maken. De één schilt de aardappels, de ander doet de groenten of dekt de tafel. Zij niet hoor. Ze wachten als prinsjes tot de maaltijd klaar is en hebben dan ook nog het lef om als eerste de deksel van de pan te pakken."Ik zie dat hij zich enorm opwindt.[3] 
    • Op de trap kwam hij Ryan tegen die terugkwam van een rondje hardlopen en er een stuk frisser uitzag dan een week eerder toen hij haar als een zoutzak aan had getroffen op Bibi's bank.[4] 
  • er bij zitten als een zoutzak
zonder energie; futloos
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf HESTER ZITVAST 22 jul. 2017
  3. de Telegraaf CATHERINE KEYL 05 apr. 2017
  4. de Telegraaf BIBI 09 aug. 2014
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be