• zon·ne·jurk
enkelvoud meervoud
naamwoord zonnejurk zonnejurken
verkleinwoord zonnejurkje zonnejurkjes

de zonnejurkv / m

  1. (kleding) een luchtige jurk bedoeld om in de warmte van de zomer gedragen te worden
    • Ook bleek op de laatste dag van hun vakantieweek dat ze een minuscuul draagbaar telefoontje bezat dat vanuit een verborgen vak in haar schoudertas de beginmaten van de Radetzky-mars voortbracht - ze kleurde tot diep in de hals van haar zonnejurk en hij verzekerde haar dat het niet erg was, dat hij haar er immers allang een had willen geven; maar van deze kleine zilverkleurige had hij het nummer nooit gekregen. [2] 
79 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Hedda Martens (2003)– [tijdschrift] Gids, De Iemandsland
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be