• zif·ten
  • In de betekenis van ‘zeven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1461 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ziften
ziftte
gezift
zwak -t volledig

ziften

  1. overgankelijk de grote van de kleine deeltjes scheiden met behulp van een zeef
82 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]