de ziekenzorg
  • zie·ken·zorg
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenzorg
verkleinwoord

de ziekenzorgv / m

  1. verzorging van mensen die ziek zijn
    • Marshall-Lee komt veel misverstanden over China tegen: „Mensen denken dat het land drijft op export. Maar de maakindustrie krimpt. De groei komt uit de dienstensector. Chinezen willen beter onderwijs, betere ziekenzorg.”[2] 
    • ,,De circa 4 miljoen mannen, vrouwen en kinderen"die door de brexit worden getroffen, moeten hun dagelijkse levens kunnen blijven leiden, aldus Barnier. Hun recht op verblijf, werk, uitkeringen, pensioen en ziekenzorg dient onveranderd te blijven. In het Verenigd Koninkrijk wonen zo'n 100.000 Nederlanders.[3] 
    • „De PvdA heeft het geheel aan zich zelf te danken dat de teloorgang zo verschrikkelijk groot is. Het niet luisteren naar de eigen achterban inzake sociale huur, ziekenzorg en het uitknijpen van bejaarden, alsmede de eeuwige banencarrousel heeft kwaad bloed gezet.”[4] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf PIETER VAN ERVEN DORENS 15 jul. 2017
  3. de Telegraaf 03 mei 2017
  4. de Telegraaf 14 jul. 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be