zelfleren
- zelf·le·ren
- geen meervoud samenstelling van zelf zn "omdat je zo jezelf les geeft" en leren ww "zelfstandig gebruikt"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfleren | - |
verkleinwoord | - | - |
het zelfleren o
- (onderwijs) proces waarin je zelf uitmaakt welke kennis en vaardigheden je wil opdoen en hoe je dat aanpakt, zodat je ook meer ontdekt over jezelf en wat daarbij voor jou het beste werkt
- De recente ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie heeft zelfleren toegankelijker gemaakt.
- ▸ Op dezelfde manier kan ik leren inzien dat het zelfleren van kinderen de eigenlijke motor is van hun ontwikkeling.[1]
- (informatica) vermogen van kunstmatige intelligentie om kennis over een willekeurig onderwerp te kunnen verzamelen
- ▸ Wat als AI, met minimale menselijke tussenkomst, een werk maakt via een zelflerend systeem waarbij de ontwikkelaar zeer beperkte invloed op de output heeft? Is dan de ontwikkelaar alsnog de maker omdat hij de regels voor het zelfleren heeft bedacht?[2]
- Het woord 'zelfleren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Rudolf Steiner“De kringloop van het jaar” (2005), Uitgeverij Christofoor,, ISBN 9789060385494, p. 166
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Martijn Michael“Creatieve grenzen: Auteursrecht in het tijdperk van AI” (29 september 2023) op ictrecht.nl