• zee·lie·den
enkelvoud meervoud
naamwoord - zeelieden
verkleinwoord - -

de zeeliedenmv

  1. een groep van personen die voor hun beroep de zee bevaren
    • De zeelieden hadden de zeilen gehesen. 
     Bari, een machtige havenstad, riep hem al gauw uit tot 'redder op zee'. En de Noormannen, die Bari in bezit hadden, brachten hun verering voor de 'schutspatroon aller zeelieden' over naar Noord-Europa.[2]

de zeeliedenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zeeman
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 10
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be