zeelieden
- zee·lie·den
- alleen meervoud samenstelling van zee zn en lieden zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | zeelieden |
verkleinwoord | - | - |
de zeelieden mv
- een groep van personen die voor hun beroep de zee bevaren
- De zeelieden hadden de zeilen gehesen.
- ▸ Bari, een machtige havenstad, riep hem al gauw uit tot 'redder op zee'. En de Noormannen, die Bari in bezit hadden, brachten hun verering voor de 'schutspatroon aller zeelieden' over naar Noord-Europa.[2]
1. een groep van personen die voor hun beroep de zee bevaren
de zeelieden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zeeman
- Het woord zeelieden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeelieden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be