zakdoek
- zak·doek
- In de betekenis van ‘doek om de neus in te snuiten’ voor het eerst aangetroffen in 1775 [1]
- samenstelling van zak en doek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zakdoek | zakdoeken |
verkleinwoord | zakdoekje | zakdoekjes |
de zakdoek m
- een doek om de neus in te snuiten
- Die vuile zakdoek gebruik ik niet! Die hangt vol snot!
1. een doek om de neus in te snuiten
- Het woord zakdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zakdoek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zakdoek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
zakdoek
zakdoek