Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Wout


  • wout
enkelvoud meervoud
naamwoord wout wouten
verkleinwoord woutje woutjes

de woutm

  1. (straattaal) politieagent
    • Een ‘wout’ heeft een beschonken fietser aangehouden. De wout: "Ge het gin licht op…" De man: "Dè klopt… enkel donker." [1]
66 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[2]


[A] wout o

  1. woud, groot, ongerept bos

[B] wout v (?)

  1. macht, volmacht