Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·zo·ne
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonzone woonzones
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de woonzonev / m

  1. (juridisch) (België) gebied bestemd voor woningen
    • De gewestplannen leggen voor geheel België het bestaand bodemgebruik vast en verdelen het totale grondgebied in zones die voor de toekomst de bestemming van de gronden bepalen. Het zijn de plankomponenten: woonzone, industriezone, landbouwzone, wegennet, rekreatiezone enz... [1]
  2. stuk land dat gebruikt wordt voor de huisvesting van mensen
    • Voor het eerst in de geschiedenis van de Olympische Spelen kunnen de bewoners van het olympisch dorp naar een openluchtbioscoop. Daarnaast heeft het olympisch dorp, dat uit een zogenoemde woonzone en een internationale zone bestaat, een dansclub en diverse internetcafés, restaurants, religieuze en ontmoetingsruimtes. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen