Nederlands

 
gebouwen met 3 woonlagen
Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·laag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonlaag woonlagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de woonlaagv / m

  1. iedere laag van een gebouw bestemd om in te wonen
    • E. is vorige week in de nacht van donderdag op vrijdag van zijn balkon op de vierde woonlaag van zijn flat aan het Van Heekplein gevallen en zwaar gewond op straat aangetroffen. [3] 
    • De woningen op het terrein van de eigenaren Marcel en Agnes Hermelink krijgen een oppervlakte van maximaal 100 m2 en een inhoud van maximaal 300 m3. De woningen, die uit één woonlaag bestaan, krijgen een absoluut recreatief karakter. Ze komen bij elkaar te staan op hetzelfde veld en worden omzoomd door een houtwal. [4] 
    • Scharenberg wil zowel op de begane grond als op de eerste verdieping twee appartementen maken, plus een vijfde woning op een nieuwe woonlaag die van een schuin aflopend dak wordt voorzien. Hij richt zich met woonruimten van 85 tot 170 vierkante meter op de markt van 60-plussers die dicht tegen het Haaksbergse centrum luxe en comfort zoeken. „Huurprijzen kan ik nog niet geven”, zegt de ondernemer. [5] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[6]


Verwijzingen