wonderdokter
- won·der·dok·ter
- samenstelling van wonder en dokter [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wonderdokter | wonderdokters |
verkleinwoord | wonderdoktertje | wonderdoktertjes |
de wonderdokter m
- (medisch) iemand die zichzelf dokter noemt of dokter wordt genoemd die wonderen zou kunnen verrichten, meestal een kwakzalver of bedrieger
- Er is geen BIG-registratie voor wonderdokters.
- Het woord wonderdokter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wonderdokter" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
wonderdokter
wonderdokter