Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wit·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord witwerk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het witwerko

  1. meubelen die van wit hout of gewit hout zijn gemaakt
  2. het illegaal verkregen geld legaal maken
  3. legale arbeid
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen