gladde witbol
 
gestreepte witbol
  • wit·bol
enkelvoud meervoud
naamwoord witbol witbollen
verkleinwoord

de witbolm

  1. (plantkunde) Holcus   plantengeslacht waarbij de planten zacht aanvoelen doordat ze bedekt zijn met witte haren
     In Pollennieuws lezen we dat grote vossenstaart, kropaar, draviken, gewoon reukgras, gestreepte witbol, glanshaver en beemdgrassen bloeien. Op meer zandige bermen bloeit onder meer hard zwenkgras. Er is ook al behoorlijk gemaaid zowel in bermen als graslanden; een teken dat de biomassa van grassen en kruiden al flink is toegenomen.[2]
     Het beantwoordt aan ons verlangen naar romantiek en wilde natuur. Maar wat voor natuur is dit? Ik was op stap met een bioloog, die zag weinig soorten waar hij opgewonden van werd: 'Veel akkerdistel, witbol, pitrus, boterboem. Er zit door jarenlang kunstmestgebruik nog te veel voeding in de bodem van deze voormalige landbouwgronden. Wat je nodig hebt voor soortenrijkdom is verarming.'[3]
69 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Fijn vaarweer, veel hooikoorts” (16 mei 2014), De Telegraaf
  3.   Weblink bron
    Hans van der Meer
    “De veranderende wereld van de Nederlandse koe” (19 juli 2016), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be