wimpel
- wim·pel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wimpel | wimpels |
verkleinwoord | wimpeltje | wimpeltjes |
de wimpel m
- een smalle strook stof, die aan een vlaggenmast wordt bevestigd en die geheel zelfstandig boven in de mast, of anders direct boven de vlag komt te hangen
- De wimpel bleek iets klein uitgevallen voor de grote hoogte waar hij te hangen kwam.
- met vlag en wimpel - heel goed
1.
vervoeging van |
---|
wimpelen |
wimpel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wimpelen
- Ik wimpel.
- gebiedende wijs van wimpelen
- Wimpel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wimpelen
- Wimpel je?
- Het woord wimpel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wimpel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "wimpel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wimpel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be