Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wet·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lid van dagelijks bestuur van gemeente’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • samenstelling van  wet  en  houder 
enkelvoud meervoud
naamwoord wethouder wethouders
verkleinwoord wethoudertje wethoudertjes

Zelfstandig naamwoord

de wethouderm

  1. (beroep) een lid van het dagelijkse uitvoerende bestuur van een Nederlandse gemeente
    • Er zijn al sinds 1813 wethouders in Nederland. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen