[1] werpster als wapen
 
[2] vrouwelijke werper
  • werp·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord werpster [1] werpsterren
[2] werpsters
verkleinwoord

de werpsterv / m [1]

  1. een stervormig wapen dat geworpen kan worden
    • Op de A12 bij de Duitse grens is maandagavond een 20-jarige Bosniër opgepakt met een enorm wapenarsenaal. De man had in verschillende tassen 66 boksbeugels, veertien stilettomessen, vijf werpsterren en vijf ploertendoders bij zich.[2] 
    • Er zijn ook tegenreacties. Bijvoorbeeld van jongemannen die zich tegen de gewelddadige clowns verweren, hen overmeesteren en molesteren. Dat is niet zonder gevaar, omdat de verklede gelegenheidsgangsters wapens als werpsterren en vlindermessen hebben.[3] 
  2. een vrouwelijke werper
    • De Nederlandse softbalploeg heeft zaterdag in Italië de Europese titel heroverd. Nederland en Italië speelden vrijdagavond in de halve finales ook al tegen elkaar. Oranje won dat duel met 1-0. De zege was te danken aan werpster Lindsey Meadows-Oosterveld, die een no-hitter liet noteren.[4] 
98 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 22 nov. 2016
  3. de Telegraaf ROB SAVELBERG 24 okt. 2016
  4. de Telegraaf 01 jul. 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be